Hoofdstuk 10 Een lente om nooit te vergeten
De es voor het huis is drie weken vroeger groen dan vorig jaar. In een holte, daar waar de dikke stam zich splitst in brede takken, heeft een boomkruiper een nestje met jongen. In een paar dagen tijd zijn de teer-groene, zijdeachtige bladeren van de linde uitgegroeid tot grote behaarde harten. Op de dammetjes in de griend ligt een glanzend groen tapijt van speenkruid dat dit seizoen uitbundiger groeide dan ooit. In de boomgaard wint de hondsdraf het van de kleine en grote brandnetel. Andere jaren voer ik een hopeloze strijd tegen de brandnetels in een poging te voorkomen dat ze wolkjes zaad zullen afschieten waardoor ze zich eindeloos vermenigvuldigen. Ik weet dat ze bewijzen hoe vruchtbaar de grond is. Ik weet ook dat ze een haast ondoordringbaar scherm vormen voor patrijzen en kieviten die er graag achter broeden. Ze hinderen me omdat ze gemeen branden en alles domineren. Maar nu worden ze verdrongen door de paars-blauwe kelkjes van de hondsdraf. En daar schiet het wilgeroosje al omhoog. Nog nooit heb ik zoveel ereprijs gezien en heksenkruid. Overal staan nu ook dovenetels die hun geel-witte lippen openen waarin honderden hommels en bijen zich tegoed doen aan een zoete substantie. En er staan boterbloemen, pinksterbloemen, hier en daar laat het fluitekruid al korrelig zaad los dat stuift in de wind. Het is lente. Omdat er zoveel zon was en zo weinig regen is alles anders. Alleen de koekoek kwam weer precies op tijd, de dertigste april geen dag eerder en geen dag vroeger. Tegelijk zag ik de eerste oranjetip, een wit-gele vlinder met oranjeplekken op de voorvleugeltjes die opsteeg uit de haag van meidoorn en elzen. Het leek wel een samenzwering voor de monarchie. Het was de dag dat bakker Hak een koninklijke onderscheiding kreeg omdat hij (ondermeer) de beste zoute krakelingen bakt. Het was geloof ik de eerste keer dat ik met het besluit van de vorstin kon instemmen. Het was ook de dag dat de nieuwe dominee van de hervormde kerk, die volgens de rooie Ton fijner is dan gemalen stront, besloot niet meer in een naburig dorp te zullen preken omdat daar een vrouw in de kerkeraad zit. En het was de dag waarop de pauwehen besloot op haar vier eieren tussen het fluitekruid achter in de griend te gaan zitten. Het was kortom een dertigste april om nooit te vergeten.
Ik heb nog iets anders ontdekt. Dit voorjaar is ook een lente vol lawaai. Ik kan me niet herinneren dat de herrie ooit zo overheersend is geweest. Als de wind uit het noorden waait wordt bij de rijksweg, die toch hemelsbreed twee kilometer verwijderd ligt, het lijkt wel een muur van lawaai opgetrokken. Het dramt en dreint en dreigt en geeft een onheilspellend gevoel. Als de wind buigt naar het zuiden komt een grommend geluid vanaf de rivier waar de duwboten steeds zwaarder, steeds sterker worden. Op de dijk veroorzaken bromfietsen een hoog jankend geluid, waartegen de pauwehaan met hoge kreten luid protesteert. Van de haan kan ik het hebben, ik weet hoe hij lijdt. Maar ik verfoei de motorclub die altijd dagen in de lente uitkiest om sportieve tochten te houden op het bochtige dijkcircuit. En ik haat mensen als de dorpsdokter die in jeeps rijden met vierwielenaandrijving – terwijl nergens meer een zandweg te vinden is. Op mooie windstille dagen als de herrie van het verkeer lijkt op te stijgen in het niets, is de lucht plotseling vol sport- en reclamevliegtuigen. Ze maken het lawaai van enorme horzels, boos en grimmig. Tenminste een paar keer per week doorbreekt ergens boven het rivierengebied een straaljager de geluidsbarriére. De hond vlucht het huis binnen, de ganzen gakken opgewonden en de pauw protesteert weer. Maar dan raast een formatie gevechtsvliegtuigen laag over het landschap en smoort alle protesten in een tapijt van lawaai dat soms uren blijft hangen. Zo’n lente heb ik nooit eerder beleefd.